Begin 2018 is er een nieuwe Nederlandse vertaling verschenen van De vrolijke wetenschap, het boek waarin Nietzsche de dolle mens de grootste heldendaad van het mensengeslacht laat rondbazuinen: wij hebben God gedood!
Nietzsche’s waardering voor deze daad is even groot als zijn viscerale afkeer van wat hij de ‘zieke wil’ van de gelovigen noemt. ‘Het geloof wordt altijd het meest begeerd, is het dringendste nodig waar het aan wil ontbreekt,’ schrijft hij in aforisme 347. ‘Dat wil zeggen, hoe minder iemand weet te bevelen, des te vuriger verlangt hij naar iemand die beveelt.’
Dat de gelovigen als kuddedieren hun eigen wil aan zo’n despoot onderwerpen, tot daar aan toe. Maar die despoot fnuikt ook de sterken, die willen leven met ‘een lust en kracht van zelfbeschikking, een vrijheid van de wil waarbij een geest elk geloof, elke wens naar zekerheid vaarwel zegt.’ Gods dood bevrijdt nu precies de hele mensheid van die beknottende slavenmoraal waarvan Hij het sluitstuk is.
Echter, constateert de dolle man, de bevrijding is nog niet doorgedrongen. ‘Ik kom te vroeg,’ zucht hij.
Zou meer dan 130 jaar later de tijd gekomen zijn? Ik vraag het me af. De grote argwaan voor religie is gemeengoed geworden, en ‘God is dood’ een gezellige boutade. Maar onze ontvoogding heeft niet de vrijheid gebracht die Nietzsche voor ogen had.
Is er dan geen vrijheid mogelijk? Thomas a Kempis, de grootmeester van de moderne devotie, meent van wel. Hij schrijft in De navolging van Christus: ‘Je moet er ijverig naar streven dat je overal en in iedere handeling of uiterlijke bezigheid innerlijk vrij bent en jezelf in de hand houdt, en dat jij alles onder controle hebt, niet omgekeerd. Dan ben je heer en stuurman van je daden, geen knecht of huurling, maar eerder een vrijgeboren en waarachtige Hebreeër, die overgaat tot het erfdeel en de vrijheid van de kinderen Gods.’ (IV, 38)
Thomas a Kempis maakt duidelijk dat je om voluit gelovig te leven niet willoos moet worden. De overgave in het geestelijke leven is geen troonsafstand, maar een wilsdaad. De verstrengeling van wilskracht en overgave klinkt ook door in de woorden van Jezus bij Johannes: ‘Niemand neemt Mij mijn leven af [letterlijk: mijn ziel, mijn ‘ik’], Ik geef het uit eigen wil.’ (Joh 10,18)
Een goede christen is geen slappe dweil, maar laat zijn ‘ik’ los uit eigen wil. En dat doe je in iedere handeling of bezigheid, in het bijzonder in kleine dingen. Want ‘het is geen kleinigheid zichzelf ook in kleinigheden los te laten.’ (IV, 39) Wanneer je jezelf in handen neemt, om bijvoorbeeld tijd te maken voor het gebed, of om je driftige reacties niet de vrije loop te laten en wilskrachtig op de tong bijt, maak je jezelf tot stuurman van je daden. En dan ga je over van Egypte, het land der slaven, naar het Beloofde Land van de vrijheid. Daar ben je mans genoeg om te zeggen: ‘ Uw wil geschiede.’
Pieter Van Petegem