Wie kent het niet, het genot van de overwinning wanneer de nationale ploeg scoort, wanneer een atleet de sprong haalt, wanneer de tegenstander een hak wordt gezet? Wie kan de euforie niet oproepen die dan door lijf en leden gonst? En wie herkent niet diezelfde gevoelens bij een film, als de wending komt en de underdog het opneemt tegen de onderdrukkende vijand, om die finaal in de verdoemenis te storten? De triomfantelijke glimlach van de goeden die het halen van de slechteriken en de nederlaag van de pestkoppen die afdruipen, is het niet het basisingrediënt van het gros der kinderfilms?
Niemand die zich eraan stoort. Toch vinden we gewoonlijk dat het een gelovige niet past om dergelijk denken te hanteren, laat staan dergelijke taal in de mond te nemen. Misschien verklaart die tweespalt mijn fascinatie voor een muzikale bewerking van een vers uit Psalm 3. Het gaat over vers 8, in de singer-songwriterversie uit de reeks ‘Psalmen voor Nu.’ Een eenvoudige zoekopdracht via internet brengt je bij het muziekstuk. ‘Voor niemand bang’ heet het. De soloversie van Niels Dolieslager, thuis aan het keyboard, verkies ik boven de rijk aangeklede studioversie. Maar ik vraag me af of je de psalm wel erg christelijk zult vinden. Hieronder een deel van de tekst. Beter dan die te lezen, is ernaar te luisteren – en let dan vooral op het vers 8 natuurlijk (hier de twee laatste regels).
Mijn HEER, wie haat mij niet?
Wie is niet tegen mij?
Ze vallen aan
Ze praten over mij:
‘Hij krijgt geen hulp van God
Hij hoort er niet meer bij.’
(…)
Bevrijd mij, HEER, grijp in
De vijand komt eraan
Blijf nu dichtbij
Doe wat U eerder deed
Sla hun gezicht kapot
Sla hen de tanden uit (…)
Het warm en zoet gezongen: ‘Sla hun gezicht kapot / Sla- hen de ta—nden uit.’ Wat een vers! Hoe gewelddadig en politiek incorrect. Door de exotische mix van elementen, die mij dan weer liggen, dan weer tegenstaan – de stijl van psalmlezen, de melodie, de vertaling, het ongehoorde thema – is het vers ongewild een oorworm geworden. De melodie ervan borrelt al jaren met een zekere regelmaat terug op, en verricht er een weldadige omkering. Ik ben niet langer de bijbellezer die de regie in handen heeft en zinvolle passages sprokkelt, maar ik word door de Bijbel gelezen. Het woord zelf dringt zich op, zonder dat ik de zin ervan al begrijp.
En dan merk ik dat ik het vers vaak nodig heb. Als alles wat me belaagt weer maar eens staat te knarsetanden, als duivelse dromen naar me bijten en de angst me naar de keel grijpt, dan is het mijn paniekerige kreet naar God. En als dan die gluiperds van een gedachten, die kwade dadenstokers en dwaalleraren hun ware gelaat hebben moeten laten zien, als mijn doortocht is gemaakt door het troebele water dat zij vormen, dan zing ik, de machteloze die werd bevrijd van de slavernij, mijn lied van de Rietzee, en jubelt mijn binnenste terwijl het in de roes van de overwinning de beelden opnieuw afspeelt: ‘Sla hun het schijngezicht kapot, sla hen die boze tanden uit!’
[Gepubliceerd in Tertio]